Terug noordwaarts
Langs kleine wegen rijden we richting Yazd, opnieuw een bloedhete maar gezellige woestijnstad. Er heerst een gezellig gonzende drukte en onze slaapplaats is alweer een traditioneel Iraans hotel. Maar bij het binnenrijden van de stad merk ik dat Caro’s bagage wel heel erg onorthodox hangt te bengelen. Het bagageframe heeft het begeven. Gelukkig kan ik een paar mannen op straat met handen en voeten uitleggen wat het probleem is. In geen tijd zit ik in de auto van een vriendelijke man die me naar een lasatelier rijdt. 20 minuten later en 3 euro lichter komen we met een netjes gelaste buizenwinkel terug. Handjes schudden, vriendelijk lachen, eens op Caro’s motor zitten… Gemoedelijkheid alom. We pikken nog een traditioneel lokaal sportevent mee waar in gekke pakjes geklede kerels met gigantische kegels staan te zwaaien en rondjes dansen. Daarna proberen we de stoofpot van kamelenvlees en kruipen we lekker vroeg onder de wol. Morgen wordt weer een lange dag. Een erg , erg lange dag.
Regen en kaviaar
We besluiten door te rijden tot de stad Rasht aan de Kaspische Zee. Wat was dat ook alweer, een zee? Die laatste duik lijkt alweer maanden geleden. Rasht dus… We hebben ergens gelezen dat de Teherani’s allemaal daarheen trekken voor de vakantie, dus onze verwachtingen zijn hooggespannen. Het Knokke van de met kaviaar gevulde Kaspische Zee, of zoiets. We zien de plaatselijke bourgeosie er in onze gedachten al likkebaardend hele potjes van uitlepelen. Ik trek een propere onderbroek aan, zoveel is zeker…
Maar wanneer we onweerswolken over de bergkam zien rollen, ruiken we onraad. De eerste druppels pletsen op ons vizier, terwijl auto’s massaal in de tegenovergestelde rijden. Mét hun lichten aan. Dit doen ze anders nooit, zelfs ’s nachts niet. Niet veel later valt het met bakken uit de hemel en wanneer we eindelijk als twee zeiknatte dweilen aan de receptie staan van wat het zwierigste hotel van de stad blijkt te zijn, begroet de hotelmedewerker ons met een brede gimlach en een korte mededeling: “Ah, mister. In Rasht aaaalways rain!” Blijkt dat de Iraniërs uit de rest van het land speciaal hierheen komen voor een regenvakantie. Ze rijden hier letterlijk met de ramen open en de armen buiten, joelend als kinderen. En die kaviaar, mijnheer, die moet hier toch wel goedkoop zijn, niet? “Caviar is illegal here, sir. Not for consumption by Iranians. Only for export.” Hoe meer gejost kan je zijn? In de plaats daarvan knabbelen we aan een kebab op straat, moe en zeiknat, maar berustend in ons lot. Ja, reizen heeft zo z’n hoogtes en laagtes…
De volgende 200 km gaat met een ei in de broek door aanhoudende, zware regenval. De noppenbanden doen het perfect op een droge weg, maar met dit weer test ik hun griplimiet liever niet uit. Tot overmaat van ramp verliest Caro haar versnellingspedaal en lopen we als twee waterkiekens de weg af te zoeken naar het kleinood. Sleutelen in de gietende regen: ’t is eens wat anders. Naarmate we steeds verder van de zee wegrijden, keert die typisch stralende hemel echter terug en stilaan voelt mijn Gore-Tex vest aan als een stoomzakje.
Güle Güle
De laatste prachtige slingerrit door de bergen brengt ons naar de grens met Armenië, waar we dit misprezen, maar fantastische land achter ons moeten laten. Dag, Iran! Güle güle!
En nu een pint..