Pracht, praal en zedenpolitie
Terugwandelen met een volle maag zien we niet goed zitten en net wanneer we een taxi willen nemen, stopt een wagen en zwaait zijn portier open. “Are you a taxi driver?” vraag ik. “No, but I want to speak English with you. Get in!” De man stelt voor ons de stad te laten zien en nodigt ons uit op de lunch de volgende dag. Zomaar, voor niets. Ons gezelschap op zich geldt als pasmunt. De gastvrijheid hier overtreft al onze verwachtigen, dus trekken we enkele dagen uit om van deze stad, haar architecturale rijkdommen en haar hartelijke bewoners te genieten. Terwijl we van paleis, naar moskee, naar bazaar hoppen en ons graag laten rondleiden door fiere stedelingen, raakt Caro’s pols aan de beterhand en kunnen we onze rit naar het zuiden stilaan hernemen.
Lustig kronkelend brommen we via desolate binnenwegen richting Shiraz. Wanneer we een plekje zoeken om onze tent op te slaan in deze uithoek, valt ons oog op een knoert van een hotel. De parking is leeg en er lijkt geen ziel te bespeuren. Toch is het hotel open. Blijkbaar belandden we middenin een mondain skigebied en voor een spreekwoordelijke aalmoes profiteert de hotelmanager ervan om ook buiten het seizoen wat omzet te draaien. De luxe!
Ontmoetingen met andere toeristen bleven tot nu toe erg beperkt. Niet dat we daar niet voor openstaan, maar ander buitenlands volk is gewoon erg dun gezaaid. Behalve in Shiraz dan. De gemoedelijke sfeer van het traditioneel Perzisch hotel hier is een trekpleister voor de toeristen die vanuit alle windstreken hier naartoe komen gereisd. De grote binnenplaats lijkt een decor uit Aladdin en wanneer je plaatsneemt in één van de vele ligbanken vol kussens, heb je binnen de kortste keren een leuk gesprek dat steevast eindigt met nog meer volk en nog meer gezelligheid. Zelfs hoofddoeken worden hier al eens achterwege gelaten.
Buiten de hotelmuren heerst echter een andere sfeertje. Wat ooit dé wijnstreek van Iran was dankzij de alom geprezen Shiraz druif, is nu het strijdtoneel van de conservatieve zedenpolitie. Waar we in het noorden wel eens (illegale) alcohol aangeboden kregen, iets waar we wegens de onbetrouwbare kwaliteit trouwens nooit op zijn ingegaan, verloopt alles hier veel strikter en gedisciplineerder. ‘Verkeerd’ gedrag wordt meteen bestraft en vrouwen worden onder luid gebrul uit het park gejaagd, terwijl de mannen rustig kunnen blijven zitten. Emancipatie moet hier nog worden uitgevonden…
De warmste plek op aarde
De volgende bestemming wordt het oostelijker gelegen Kerman. Om de hitte en de verkeersdrukte van de stad te vermijden, zitten we om 6 uur ’s morgens al in het zadel. Asfalt maakt plaats voor leuke pistes en in deze magisch mooie omgeving smaakt ons ontbijt van gekookte eieren en flets, plat brood onverwacht goed. Vol energie blazen we over het Bakhtegan zoutmeer en ook onze rallybanden voelen zich in hun nopjes. Caro staat haar mannetje en als ik even stop voor een foto stuift ze me vol vertrouwen voorbij. “That’s my girl!” Tegen de tijd dat mijn camera weggeborgen is, is ze al ver voorop en moet ik behoorlijk aan het gas hangen om die stip in de verte in te halen. Maar als ik haar bijna heb bijgebeend, zie ik een schuifspoor in het diepe zand en mijn Caro aan het einde ervan, kermend van de pijn onder haar motor. Dit is niet goed. Ik zet de motor recht en probeer de fysieke schade in te schatten. Ze heeft moeite om te ademen en klaagt over felle pijn aan de ribben. Ter plaatse blijven is geen optie. Een flink shot pijnstillers biedt een beetje soelaas, maar off-road rijden zit er voorlopig ook niet meer in. Een behulpzame Irani biedt Caro en haar KTM een lift aan in zijn pick-up tot net buiten de zoutvlakte, aan het begin van het weg. Van hieruit tikken de asfaltkilometers langzaam aan, terwijl onze voorraad pijstillers zienderogen slinkt.
Via de pensionuitbater weten we samen met een Spaanse en een Zwitserse toerist een auto te regelen, zodat ze toch mee de woestijn in kan. Het is na al vieren wanneer we de tocht van Kerman naar Dasht-e-Lut aanvangen en de temperatuur is naar Iraanse normen redelijk (lees: onder de 40 °C). Hoog in de bergen zakt ze zelfs tot 25 °C, maar de lange afdaling naar de woestijn gaat gepaard met een schijnbaar eindeloos klimmend kwik. De auto rijdt voorop en maakt vaart, zodat we verderop nog van de zonsondergang kunnen genieten. Ik probeer ze koste wat kost bij te houden maar met 49 °C op het dashboard word ik bij meer dan 100 km/u levend geroosterd. Zo heet had ik het nooit verwacht, en al zeker niet om halfacht ’s avonds.
De pracht van de woestijn maakt alles echter goed. De bulderende wind heeft deze plek gezandstraald tot een adembenemend schouwtoneel van torende sculpturen, schaduwdansend in de zonsondergang. Ik voel me helemaal uitgelaten en speel als een klein kind in deze reuzezandbak. De KTM is minstens zo blij. Dit is zijn thuis. Een lokale knoflookboer verzorgt het delicieuze avondmaal en de buikjes mogen vol, de pretoogjes dicht en de snaveltjes toe.